Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wee den inwonenden [14]van de landstreek der zee, den volken [15]der Cheretim! [16]Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en [17]Ik zal u [18]verdoen, dat er geen inwoner zal zijn. 14. Hebr. van het koord, touw, snoer. Zie Deut.3:4; alzo ook hieronder in vs.6,7. Hier is een beschrijving van het land der Filistijnen, palende aan de Middellandse zee. 15. Of, der Cheretieten; zie Ezech.25:16. Zie ook 1 Sam.30:14. Zij waren dappere krijgslieden, en daarom waren zij, naar sommiger gevoelen, van David tot zijne lijfwachters en hellebaardiers verkoren. Zie 2 Sam.8:18, en 2 Sam.15:18, en 1 Kron.18:17. 16. Dat is, de straf, die de Heere u gedreigd heeft in zijn woord, zal ulieden overkomen; gijlieden, die anderen tot nog toe geplaagd hebt, zult nu ook geplaagd worden, nadat de Heere zijn volk zal gekastijd hebben. 17. Te weten, Ik de Heere. 18. Of, verdelgen.